‘En nu zie ik het wéér.’ De letters verschijnen langzaam op het papier, de pen weet de weg, de inkt droogt op.
De Dromer gaat rechtop zitten en kijkt naar de woorden. Daar staan ze, hij ziet ze bij herhaling, onder elkaar en met regelmaat. Hij glimlacht. Met zijn elleboog steunt hij op tafel en hij legt zijn kin in zijn hand. Vergeleken met een paar jaar geleden is er een enkel kraaienpootje bij zijn oog verschenen. Een pootje van wijsheid.
‘En nu zie ik het wéér’, schrijft hij nog een keer.
‘Wat zie je?’ vraagt de Denker op de achtergrond.
Hij glimlacht. Hij tekent een bloemetje op de rand van het papier.