‘Opnieuw afspelen.’
Ik klik het liedje aan, en dan nog eens en dan nog eens en als ik een paar uur later thuiskom, vraagt de laptop er zelf al om. ‘Nog een keer afspelen?’
‘Ja.’
Ik moet erom grinniken, omdat het eigenlijk best een ordinair liedje is, dat ik keer op keer op de laptop draai.
Maar het mag weer, want meteen nadat ik had besloten dat mijn keuzes gemaakt moesten worden door mezelf, stopte ik tien cd’s in het mapje voor in mijn auto en reed ik weg. Kilometers en kilometers reed ik om het leven op te halen waar het gebleven was, en daarover deed ik drie maanden.
Op sommige dagen bleef ik thuis en reed ik de kilometers in mijn hoofd en draaide ik de liedjes op mijn laptop. En op sommige dagen reed ik ze in het echt en kachelde ik maar wat rond. Langs werkzaamheden aan de weg en langs lange stroken bomen. Soms reed ik te hard en af en toe stond ik stil. Soms kon ik mezelf niet horen denken door het volume van de muziek.
Terwijl ik de kilometers wegduwde, voelde ik vooral het onderweg zijn; van toen naar nu en terug, naar toen en weer naar nu. Van Nijmegen naar Utrecht. Naar Nijmegen van Utrecht, van Amsterdam naar Deventer, naar Zwolle, en nog zesenveertig keer heen en weer naar Utrecht. En alle zesenveertig keer veroverde de stad mijn hart.
Een keer reed ik naar een dorpje, dat heette Haarlo. Daar leerde ik vuurtje stoken.
Een keer vloog ik uit de bocht. Toen dronk ik met goed gezelschap de twee dagen van het weekend weg.
Vaak luisterde ik naar de Counting Crows.
Eindeloos.
Op het laatst, als ik in de auto zat en nadacht over mijn eigen vierkante centimeter, dan was ik van mening dat het vanaf nu weer allemaal best wat grootser kan. Grootser dan de A12 in mijn hoofd.
Met een tikje ordinaire muziek.
Waarvan andere mensen denken dat dat niet bij me hoort.