‘Was dat het?’
‘Bedoel je?’
‘Alles. Was dat alles?’
‘Sommige dingen moet je niet benoemen.’
Hij strekt zijn benen uit op het bed en kruist zijn armen achter zijn hoofd. Hij draagt een boxershort en een shirt en tikt, trommelt, popt en rammelt met zijn vingers op het dekbed.
‘Welke dingen?’
‘Sommige.’
‘Sommige welke dingen?’
‘Die kan ik niet benoemen. Want als ik ze zou benoemen, dan heb ik het gezegd. En het niet zeggen is nou net waar het hem om gaat.’
‘Nou mannetje bijdehandje, eruit jij, eruit, eieren koken en bakken en ontbijt klaarmaken voor mij anders krijg je een draai om je oren.’
‘Kijk, zo benoem jij heel veel.’
Haar ogen priemen zich in de zijne.
Morrend sjokt hij de keuken in.