Van de campingmeneer mochten we het kacheltje wel even lenen.
En ook wel wat hout.
In het krat in de auto vond ik lucifers, karton
en een blokje om de boel mee aan te maken.
Ik verzamelde alles en toen ik het had hield ik me alleen nog maar bezig met het vuur:
Blazen, stapeltje maken, niet meteen te groot, blazen,
jeeee het brandt.
*3 Minuten praten.*
Blazen, stapeltje maken, niet te groot, blazen,
jeeee het brandt weer.
Steeds een beetje groter.
Het werkt.
In de koude nachtlucht naast het bos,
bij de tent
nippend van een glas waar eerder al sinaasappelsap
en thee in zat.
Ik snap het wel, van dat kamperen.
Ik snapte het toen ook al.
Weet ik,
terwijl ik in het vuurtje staar.
(Ik had het vannacht om vier uur nog snel weggehaald. Maar eigenlijk hoort dit liedje er gewoon bij.)