Ze stapte met haar leger van tien
aan elke voet en elke hand,
over de kaart naar
landen die wel bestonden, maar helemaal niet naast elkaar lagen.
Links was het winter en zag ze ijsbloemen op de ramen en rechts
was er warme zonneschijn.
Links een verre vriend
en rechts die buur die altijd klaarstond
maar waar je verder toch vrij
weinig aan had.
Een grote stap was nodig maar de wereld was te klein.
Haar hoofd lag er tussenin,
ze gaf kopjes aan vrije ruimte waarin zij wankelde
tussen vallen en opstaan
om te proberen wat niet ging
en waar ze dwalingen haar betekenis gaf.
Het zinloze kwam haar vrij zinloos voor
en het nuttige was onbereikbaar.
Verstandige beslissingen zaten in haar
hart
waar ze geen meter mee vooruit kwam.
Het kon gretiger en ook mooier
dan dat het was en ze vroeg zich af
hoe dan.
Ja, toen.
Maar dat was een kwestie van
zout op de verkeerde plekken strooien.