Grote stad

Het zwart-wit geblokte puppie is zo klein, dat zelfs de opgeschoten jongelui voor de bijl gaan.
Ik glimlach mijn weg door de stad. Een windvlaag blaast mij naar een café waar ik tegen personeelstarief eet. In ruil droog ik aardenwerken schaaltjes af. Het gebeurt in een keuken waar ik eigenlijk niet hoor. Maar er zijn geen mensen meer om zich eraan te storen.

——–

Voor het raam staat een man met een kop koffie te kijken hoe een vrouw op straat tegen de vlakte gaat.
De ambulance komt en de man gaapt.
Hij sloft terug en denkt, dat was het weer vandaag.

——–

Thuis zie ik op tv een vrouw in Miss Piggypak. Buiten beeld zoent ze een Kermit van tachtig. Ik lach en zap, drink nog eens thee en zie amper wat, want ik heb een vlek op mijn lens. Ik poets en strijk mezelf en de lens en ga naar bed.
Wie zich stoort zapt weg.

——–

Mijn auto zit in de prak.
Oh ja. Mijn auto zit in de prak. Een onbenul die mijn vrienden bijna aan gort reed.
Het kan me weinig schelen. Het blik dan. Blik komt pas op de tiende plek.
Hij zegt dat hij het niet meer weet. Maar zijn vriendin dacht dat het groen was. Dácht dat het groen was.
Ja, dat had je gedacht.

——–

Ik slaap tot de wekker gaat. Ik denk aan mensen, douche, en denk aan mensen. Hoe zou het met de mensen gaan.
Mijn huisgenoot zet de warme kraan aan. Koud.
Ik hoop niet dat ze erge nekpijn heeft.
Ik kleed me aan en denk aan mensen.
En een puppie in de grote stad.

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *