Vanaf het moment dat ik in Nijmegen op de trein stap, ben ik op weg naar een concentratiekamp. Ik heb weinig bij me, maar de tas is toch zwaar omdat er een laptop in zit waarvan ik denk dat ik die wel kan gebruiken. Onderweg of ter plaatse, maar vooral aan het einde van de dag. Op m’n kamer.
Ik ben immers onderweg naar een concentratiekamp, en zo vertel ik dat ook aan de man die mij van het treinstation komt ophalen; ‘Ich habe meine laptop mitgenommen, für die abenden. Guck. Ich denke das ist sehr heftig, ein concentratiekampf.’
‘HO!’ sagt der Man die mir von Bahnhof hat abgeholt. Hij steekt zijn vinger op. ‘Het is geen concentratiekamp, het is een Memorial!’
Ow ow, ja ja, denk ik. Oké. Voormalig, oud, ex, concentratiekamp dan. Het woord ‘memorial’ gebruik ik niet, want dan heb ik het gevoel alsof ik de waarheid aan het verzwijgen ben. En hij dus ook. Wat raar is, want deze man doet al vijftien jaar zijn best om iedereen bewust te maken van alles wat er is gebeurd in de Tweede Wereldoorlog. En ik schuif hem even in de eerste minuut in zijn schoenen dat hij de geschiedenis ontkent. En ik spreek niet eens Duits. En dat in de nabijheid van een concentratiekamp. Oeh.
In het kamp aangekomen durf ik het bijna niet te zeggen, maar moet ik enorm naar de wc. De man zucht vriendelijk. De wc is om de hoek, naast de plek waar je cappuccino kunt krijgen. Lekker. Maar eerst de wc. Voor de spiegel zie ik dat het shirt met lange mouwen dat ik aan heb, eigenlijk niet zo mooi op het shirt met korte mouwen valt. Ik trek het wat rechter maar het blijft een beetje vreemd bobbelen en kreuken dus ik laat het maar voor wat het is. Want daar mag ik me niet druk over maken, in een concentratiekamp. Ook cappuccino mag ik niet drinken van mezelf, niet voordat ik heb gezien hoe het hier is, want het zal straks best heftig zijn, verwacht ik. ‘Dan ga je dán maar cappuccino drinken, Riekster’, spreek ik mezelf toe. ‘Als je straks van emoties overloopt.’
Ik plas en enkele minuten later lopen we koffieloos door de poort waarop Jedem das Seine staat. Ieder zijn Ding. Ieder zijn ding, maar wel op die manier dat ermee bedoeld wordt dat iedereen krijgt wat-ie verdient.
Achter het prikkeldraad loop ik via de ovens naar de haken waaraan Joden, homo’s, Sinti en Roma werden opgehangen. ‘Do you believe in ghost’s?’ vraag ik mijn gids terwijl we op de binnenplaats staan te kijken naar de plek waar ooit de lijken werden opgestapeld. ‘No’ antwoordt hij. Dat vind ik fijn voor hem, want ik word er daar nogal ongemakkelijk van. In het concentratiekamp. Ik denk aan The Boy in the Striped Pyjamas , het boek dat ik ooit in een ruk uitlas. Ik loop.
In het concentratiekamp. Het voelt bizar maar als de man mij vertelt dat er daar ruim 50.000 mensen zijn doodgegaan, moet ik denken aan Lowlands. Iedereen van Lowlands dus, zo ongeveer. Luguber, maar ik denk het, en het is waar.
En nu zit ik op mijn hotelkamer en ik heb het gevoel dat mijn tas naar as ruikt.
Maar dat zal wel niet.
Voor de zekerheid laat ik ‘m toch maar even op de grond bij de kast staan. Ik kijk een aflevering op Uitzending Gemist en ik typ een stukje op mijn Appeltje. Beneden in de Meeting Room zitten twaalf nonnen te vergaderen. Morgenochtend staat er weer eentje met mijn ontbijtje klaar. Lekker, broodje en koffie en yoghurt met suiker en cornflakes.
Ik kan wel zeggen dat het niet niks is.
Tijd om veilig en ongeschonden naar huis te gaan.
Prachtig!