We zitten op het terras en we luieren wat.
Ik heb een olijf in mijn ene,
en het leven in mijn andere hand.
Een roseetje in mijn hoofd
en mijn ziel op schoot.
Ik mijmer over voorbije tijden
en dat wat ik zou doen
als ik niks zou moeten
en alles zou mogen laten.
Ik mijmer
over tijden dat spijt niet bestaat,
al mijn vingers in alle pap had
en over wat ik zou zien
als ik zou mijmeren
met mijn ogen in mijn hart.
Ik hoor geroezemoes.
Een bloesembloempje dwarrelt in de zondagmiddagzon naar beneden.
‘Moet je kijken’ wijst ze. ‘Ik wou dat ik dat was.’