De denker en ik kijken elkaar aan.
Hij zit op de kast, zijn kin steunt op zijn hand. Het lijkt mij ongemakkelijk zitten. Maar hij beweegt geen centimeter. “Kijk, zo moeilijk is het niet, om stil te zitten.”
Ik hang achter de laptop. Glij langzaamaan steeds verder met mijn benen op de stoel die aan de andere kant van de tafel staat, tot ik zo’n beetje op mijn rug lig.
“Wat denk je dat ik hier achter die laptop doe?”
“Je glijdt. Af. Dat komt doordat je je best niet doet. Je kunt het voor geen meter.”
“Mag ik weten wat hier het nut van is?”
“Er is geen nut schat. Hoogstens zin. Je zou zeggen dat een dromer dat toch zou moeten weten.”