‘Dan kunnen we elkaar de hand schudden.’ Ze zegt het, en terwijl ze het zegt beseft ze dat ze dat nog nooit eerder tegen iemand heeft gezegd. Handen schudden. Waar kwam dat nou toch vandaan.
Ze kijkt de vrouw tegenover haar aan, en die doet het. Maar het voegt weinig toe, want het onderwerp is zo delicaat, dat een gezegde en twee handen die elkaar pakken niet nodig zijn om zich te herkennen. In elkaar.
Het was te onverwacht om met eigen tekst te komen, blijkbaar.
Want ineens
zouden ze niet buigen.
En zouden ze niet breken.
Ze zouden wel blijven kliederen
met het leven.
Ze zouden wel meegeven.
De vraag is alleen
tot waar.
Daar
waar kliederen
nog geen schilderij maakt.