Van de nok en de zolder

‘Ik weet zeker dat ik het de vierde keer kan. Alleen die eerste drie keer, daar struikel ik over.’ Het is avond en de Denker staat op het dak. Beneden staat de Dromer hem op te wachten.
‘Wat?!’ roept de Dromer naar hem vanaf de grond.
‘Ik weet zeker dat ik het de vierde keer kan, alleen die eerste drie keer daar struikel ik over!’
‘Stuikel je over!?’ roept de Dromer hem van beneden toe.
‘Nee! Dat ik het kan!’ De Denker zucht. ‘Alleen,…’ Hij kijkt naar de pannen en naar zijn schoenen. Straks zet hij een stap over de rand naar de grond. Zijn voeten worden groter en groter.

De ziel gaat te paard

De eerste weken van het nieuwe jaar stonden in het teken van afscheid.
Afscheid van tijd, afscheid van gesloten ogen en met geknepen vuistjes vasthouden aan oude gewoonten, afscheid van angst om eerlijk te zeggen hoe het zit, afscheid van het leunen in keuzes die niet per definitie de beste zijn. Ha, jaja, mooie woorden Riekster, vandaag bedacht en morgen afscheid.
‘Maar de ziel gaat te paard’, zei Claudia de Breij gisteravond laat. Je kunt wel in een paar uur ergens heen vliegen en denken ‘nou hier ben ik dan’, maar de ziel, die gaat te paard.
Daar zag ik wijsheid in. Want wat mijn hoofd had bedacht, viel mijn ziel stiekem toch iets zwaarder, zo vers in het begin van het nieuwe jaar met al die stappen voorwaarts.
Vooruitgang met de tijd.
Ik ging maar eens bij de mijne te rade. Ging ie per vliegtuig of te paard?, mijn ziel.
Te paard.
Een fris paard, eerlijk en fier, eentje dat eet van knalgroen gras.
Een paard dat naar boven kijkt als mijn hoofd per raket voorbij raast.
Een paard dat in het nieuwe jaar één stapje zette
van waar hij was.

Alle jaren

Bij elk biertje dat we dronken kwamen er twee jaren bij. Weer twee jaar dat we elkaar niet hadden gezien. En bij elk biertje bedacht ik me ook dat ze steeds verder van me weg was verhuisd. Niet om mij hoor, zeker niet om mij. Maar wel verder. Verder van mij. Grappig, bedacht ik me toen ik weer een slok nam. Op de een of andere manier kreeg ik er een baldadig gevoel van, dat steeds verder weg verhuizen.
‘Ben je eigenlijk nog steeds met dezelfde?’
Dat was ze.
Bagger, dacht ik stiekem.
‘Bier?’
‘Ja.’

Het was mooier geweest als we elkaar op het station hadden wedergezien, eerlijk is eerlijk. Maar zo moet je niet denken, want na zes, acht vierentwintig jaar was dit ook heel bijzonder.
Vierentwintig jaar. Of misschien waren het er twaalf, of een helft van dat. Ach, het kwam allemaal zo onverwacht, dat toen ze eenmaal weer tegenover me stond, alle jaren verdwenen waren.

Pod meets Pot

Terwijl ik nog maar amper de voordeur open heb en nog zeker vijf stappen bij de struise pot van de UPS-pakjesbrigade vandaan sta, houdt ze me al onder schot met haar scanapparaat. ‘BLIEP!’ roept het scanapparaat. Dan beent de UPS-pot in haar bruine uniform op me af, rukt het pakket uit mijn handen en beent terug naar haar bus.
‘Dag iPod’ mompel ik nog terwijl ik in de deuropening verbaasd het weer wegscheurende pakjesmobiel nastaar.
‘Kom maar snel en gezond weer terug.’

De belofte & imaginary friends

Als gras in lucht breekt de ruimte nieuwe jaren aan
een picknickmand met de belofte als lekkerste gerecht
en een plastic vork en mes links en rechts
om de voorwaarden mee op maat te snijden.
Dit maal start ergens bij een einde
en stopt voor een begin
wat nu niet is,
komt vast wel later,
-ik beloof het- in een ander jaar, kijk,
ik beloofde je elf, en nu zeg ik twaalf
ik beloof je een dozijn.