Z’n werk

Dus soms stuurt hij me een roze olifant
waarvan ik dan zeg dat een variant ervan
hem beter staat, in dit licht.
Zijn antwoord zal zijn, iets
in de trant van dat hij me de vorige keer zag
en dacht dat ik nogal aangekomen was.
En dit pakje kleedt zo mooi af.
Plotseling heet ik dan niet mezelf, maar
Riekster Blijman.

Als ik hem in het echt zie,
dan geeft hij me vertrouwen,
door wie hij is,
dan staat hij te zeggen wat hij vindt
alsof we geen moment niet hebben gedeeld
van ons leven.
Hij zegt dan
hoe hij denkt dat het het beste
is voor mij.
En daarna zegt hij
dat ik er leuk uitzie.
Had hij dat al gezegd?
Dan noemt hij me Lief.

Als hij op vakantie is dan hoor ik soms weken niks,
heb ik geen idee waar hij eigenlijk is
dan lachen we van ver.
Maar dat is in diezelfde verste verte
niet hetzelfde
als wanneer hij stiekem een olifant stuurt
of een struisvogel
vanaf de laptop op zijn werk.

Wederzien

Ik had niet gedacht dat dát
nou het wederzien was
waar ik op had gehoopt en voor had gevreesd
daar, nota bene
op een plek waar we nooit samen waren geweest
en waar we nu ook niet samen waren
op het feestje dat ik niet kende
en waar ik ook nooit meer komen zal.
In ieder geval
dat zeg ik nu.

Ik had niets verwacht
maar toch

had ik niet voorspeld
dat de houten vloer die eigenlijk voor theater was
en de mensen die niet dansten, maar keken
en niet meer op mijn vrienden leken
het decor zouden vormen van
de kunst van het gesprek
tussen twee keer de helft.
De kunst van wederzien
en wederspreken,
van misschien wel onszelf.

En het eindigt op -ent

‘Het alfabet is weg.’
‘Pardon?’ De Denker leest de krant. Hij staat vol woorden. Er staan hier en daar wel een paar foto’s waar nog meer woorden hadden kunnen staan, maar ach. Om nou te zeggen dat…
‘Zoek maar op: eloquent’ zucht de Dromer. ‘Nee, echt, het is weg.’
De Denker krabt op zijn hoofd. ‘Uh…’ Hij weet niet hoe hij reageren moet. ‘Eloquent?’
‘Ja’ stelt de Dromer. ‘Het is weg en ik wil het hebben, helemaal. Woorden die ik denk en woorden die ik zeg.’

Helemaal niet

‘Ik weet zeker dat het over zes jaar nog speelt.’ Ze kijkt me wanhopig aan en ik zeg niks. Ik denk goddorie ook dat het over zes jaar nog steeds speelt en als ze iemand hierover absoluut geen advies moet vragen, dan ben ik het wel. Ik, koningin van het niet-loslaten.
‘Je weet niet wat je moet zeggen hè?’ vraagt ze.
‘Nee.’
Ik kijk naar mijn glas en frunnik aan het bierviltje dat eronder ligt.
‘Misschien moet ik het maar rigoureus doen.’ Oppert ze.
‘Dat helpt niet.’
‘Of misschien neem ik te weinig stappen tegelijkertijd. Moet ik gewoon meer van de zevenmijlslaarzen zijn.’
Ik zucht. ‘Helpt niet.’
‘Of zal ik het gewoon maar allemaal niet zeggen?’
Ik laat het viltje voor wat het is en kijk haar strak aan.
‘Ohnee. Sorry’, verontschuldigt ze zich. ‘Niet zeggen is geen optie. Misschien moet ik het allemaal maar even laten voor wat het is.’
‘Misschien ja.’ Ik maak mijn glas leeg.
Ze loopt naar de bar en bestelt er nog twee.
‘Nee,’ zeg ik, ‘nee, nee, helemaal niet laten voor wat het is!’
Het café valt stil.
Vanachter de toog kijkt de barman ons al handenwrijvend en verheugd aan. Hij heeft een baard en een grijns op zijn gezicht.

Het hart van de buren

‘Als je dan hier komt wonen, dan moet je deze apotheek niet nemen hoor.’ Ze wijst naar het gebouw aan de overkant van de straat. ‘Die man is heel oud en echt retelangzaam.’
Ik kijk naar rechts van me -waar ze staat- en ik moet lachen. Was ik laatst al onder het mom van een proefles op zeer illegale wijze anderhalf uur in mijn ‘nieuwe’ sportschool, enkele dagen later word ik niet alleen op het vlak van café’s en filmhuizen, maar ook op apothekersgebied in mijn nieuwe stad ingewijd.
En het is niet eens Mijn Nieuwe Stad.
Ja straks misschien, straks. Maar nu nog niet, nu ben ik nog toerist.
‘En als je dan dus wat moet hebben, dan duurt dat dus een half uur’, zegt ze. ‘Ongelofelijk. Ga je mee wat drinken in Het Hart?’ Ik knik. Als het Het Hart heet, dan gaan wij wat drinken in Het Hart.
‘Ik kan het allemaal maar amper onthouden’, mompel ik. Ik kijk over mijn schouder nog even naar de apotheek aan de overkant.
‘Ow’, zegt ze. ‘Dan is het maar goed dat het allemaal stiekem tóch in je hoofd past.’