‘Ik denk dat ik een Toon Tellegenboek ben.’ De Dromer zit in de zon op het terras. Hij heeft net nieuwe schoenen gekocht, gewoon, omdat de lente komt.
‘Je bent ook een Toon Tellegenboek’, zegt de Denker, die naast hem zit.
‘Echt?’
‘Ja.’
‘Waarom dan?’ De Dromer krijgt er een glittertje van in z’n ogen.
‘Nou, om wie je bent.’
‘Het hele dierenbos bij elkaar, bedoel je? Van mier tot eekhoorn?’
‘Van mier tot eekhoorn tot alle onhebbelijkheden van de olifant.’
‘Maar ook de fijne dingen.’
‘Zeker.’
‘En de rotdingen?’
‘Een beetje.’ De Denker kijkt hem aan. Hij vindt het fijn, zo met de Dromer in de zon. De Dromer die zich een Toon Tellegenboek voelt.
De Dromer kijkt naar zijn nieuwe schoenen. Mooi, zijn ze.
‘Zeg,’ zegt de Dromer,
‘…’
‘zal je me nooit vergeten?’
‘Nooit.’
‘Mis je me weleens, zelfs als je me ziet?’
De Denker houdt zich stil.
De Dromer denkt aan het bos.
‘Ik mis ik je elke dag, zelfs als ik je zie.’
‘Goh,’ zegt de Dromer.
Zwijgend genieten ze nog een uurtje van de zon.
Onhébbelijkheden? In bomen klimmen en uit de takken vallen?
Pffff.
Dan weet jij niet wat de olifant beweegt.
Onhebbelijkheden.
Hmpf.
De olifant, die durft te leven!
HA HA HA. Goed zo Impa! Ik val er stil van.
*En de olifant vroeg zich af of hij binnenkort weer eens jarig was.*