‘Huis.’ Met zijn donkerbruine ogen onder zijn blonde haar kijkt hij me aan en wijst naar de voordeur.
‘Moet ik naar huis?’ vraag ik het Boefje dat mij nog steeds aankijkt en inmiddels op zijn korte beentjes is gaan staan. Ik moet om hem glimlachen. ‘Moet ik naar huis?’, vraag ik hem nog eens.
‘Huis’, antwoordt hij. ‘Koekje!’
‘Koekje?, nee voor koekjes moet je bij L. zijn.’ Ik wijs naar vriendin L. die trots op de bank naast me zit. Het Boefje kijkt nog steeds naar mij.
‘Koekje!’
‘Ja, ga maar aan L. vragen, die is de baas.’ Ik draai hem een stukje in de goede richting en wijs dat hij naar L. moet. Ik trek mijn sjaal recht en doe mijn handschoenen aan. Ik moet inderdaad naar huis, maar niet voordat ik heb gezien of L. weerstand kan bieden aan deze kraaloogjes.
Het Boefje loopt naar L. en gaat voor haar staan. ‘Koekje!’
L. lacht. ‘Nee Boefje, je hebt net een koekje gehad, nog een koekje vindt jouw mama vast niet goed.’
‘Nóg een koekje!’ Zijn vinger wijst naar de keuken. ‘Daar!’ Hij kijkt L. aan alsof ze er niets van begrijpt. ‘Daar!’ wijst hij nog eens.
L. staat langzaam op. ‘Waar precies, Boefje?’ ze loopt met hem naar de keuken.
‘Kijk!’ roept Boefje.
Ik doe mijn handschoenen weer uit en leun achterover in de bank. Ik doe mijn jas ook nog maar even uit. In de keuken hoor ik gerommel met zilverpapier.