‘Ik denk dat het zo niet langer kan, met mij.’ De Dromer kijkt naar beneden en heeft een grasspriet in zijn mond. ‘Misschien moet ik gered worden.’ Hij gaat achterover liggen.
‘Ja, laten we jou redden.’ De Denker gaat naast de Dromer zitten en kijkt hem achterna. Via het gras van de berg naar het dorp en via wuivende bomen weer omhoog. ‘Misschien kunnen we je daarheen verplaatsen.’ Hij wijst naar de overkant.
‘Weet je’, zegt de Dromer terwijl hij naar de verte kijkt, ‘ik denk dat ik er daar ook best wat van kan maken.’
‘Dat denk ik ook.’ De Denker knikt.
‘Zou het verschil maken, denk je?’
Hij zou erop antwoorden als hij het wist.