‘Je hebt heimwee.’ Ze slaat haar ene been over haar andere en steekt met een geleende aansteker een nieuwe sigaret aan. ‘Dat is het.’
Ik neem een slok van mijn thee en mijn ziel maakt een sprongetje. Alsof diezelfde ziel met het benoemen van het probleem, terug mag. Niet naar een plaats, maar naar een tijd. Toen.
‘Ja ja Riekster, heimwee.’
‘Heimwee’, mompel ik. Ik heb nog nooit heimwee gehad. Vroeger misschien, toen ik nog heel klein was. Maar daar werd ik nooit weemoedig van. Als kind was het gewoon een kwestie van gillen en janken en dan werd je vanzelf wel naar huis gebracht. Nu ligt dat toch een beetje anders.
Ik kijk naar haar sigaret. Dit is zo ‘n moment dat ik er ook wel een zou lusten. Voor de zekerheid pak ik de tafel vast.
‘En wat nu?’
‘Nu niks’, zegt ze. En ze kijkt me bemoedigend aan.