We fietsten en we zwegen. We liepen ook. En we zwegen. Het was niet erg omdat we allebei wisten dat er niets te zeggen was. Het viel alleen op.
Toen we op de plaats van bestemming waren, praatten we uren over één ding, en toen dat klaar was gingen we weg en we zwegen.
Normaal heb ik altijd duizend dingen te vertellen.
Opgeblazen dingen en kleine feitjes,
zit ik te klagen of ben ik tevreden
over een kleine olifant
of een grote mug.
Stappen die ik wil zetten.
Nu praatte ik niet
over niets
en ook niet over alles.
Ik ging naar huis.
Ik lig er op de vloer,
te zwijgen in mijn eentje.
De stilte met niemand te delen.
Niet vooruit
en ook niet terug.