‘Dan moet je maar elke honderd meter blozen straks, als het zomer en mislukt is.’ Ze neemt een slokje van haar rode wijn. ‘Voor de nabestaanden hoef je het in elk geval niet te laten.’
Ik zit stil op de zachte bank in het café. Ik kijk haar aan en hou mijn mond. Ik kijk en ik weeg af of wat ze zegt waar is. Dat ik het voor de nabestaanden niet hoef te laten. Voor de nabestaanden en voor het nu.
‘Wat kan jou het schelen. Over driehonderd jaar is iedereen jou vergeten. Jou en alle andere mensen ook.’
Ik houd me stil. Ze geeft me een aai over mijn arm.
‘Ja Riekster, zo gaan die dingen. Risico’s. Blunders en flaters.’
Met mijn grote blauwe ogen kijk ik naar haar bemoedigende lach. Ze grinnikt om mij. Dan loopt ze naar de bar om nog een wijn te bestellen. Wijn en bier van de barvrouw die ons net spontaan een rondje gratis gaf.