Het kleine meisje kon de berg niet op. Haar benen waren te kort, waardoor ze in het dal moest blijven. Daar renden meer achterblijvers rond, alle mensen met korte benen.
Of de langen die weer naar beneden waren gegleden.
Het grote meisje kon het wel. Ze wist niet precies hoe het moest en af en toe ging ze eens op haar smoel, maar langzaam wandelde ze tegen de berg op.
Je werd er wel moe van. Maar toch.
Toen ze er bovenop zat, keek ze naar het dal. Ze staarde naar de run-arounds, in de weilanden en bij het meer. De zwemmer verzoop zoals hij was gewend. Een huis stortte in, en de klusser bouwde het weer op. Voor de tiende keer. Niemand lette op elkaar.
De lijntjes knapten waar ze begonnen.
Het grote meisje staarde.
Allemaal mensen met korte benen.
Dat beloofde een mooie toekomst samen.
Want als ze groter waren,
bleef de helft ook nog beneden.