De jongen had een reisje geboekt en was aangekomen in een land waarover hij 100 ansichten exotische ideeën had. Daar was hij dan; kom maar op met die bananen en de plaatselijke bevolking was vast heel blij om hem te zien.
Hij pakte zijn tas en een tuk-tuk bracht hem voor teveel geld naar een aftands hotel. Even slapen en straks zou hij wel weer voor de dag komen met zijn blauwe ogen en zijn goede humeur.
Maar hij lag wakker van gejengel uit de moskee en toen hij buiten kwam zat er een wolk voor de zon. Zijn pas brak in de pinautomaat en de souvenirs waren overal hetzelfde. Daar liep nog een blanke man. Met z’n lelijke, te dikke vrouw.
Een verkoper trok aan zijn mouw. Maar de jongen wilde niet. ‘Rot op’ mompelde hij in zichzelf.
En hij liep gauw door naar de zee waarover hij prachtige verhalen had gehoord.
Hij zag zooi en rommel.
Niemand die hem over het vuilnis had verteld.
Het was een rotland.
Niet omdat er niets was,
maar omdat hij niet gekeken had.