Koud water

De jongen vroeg zich af of hij naar de overkant zou zwemmen. ‘t Was best ver. Stel je voor dat hij het niet halen zou. En het water koud was.
Hier op het strand was het warm, het zand brandde wel, maar daar kon hij mee leven. De drankjes waren koud. Waarschijnlijk waren ze aan de overkant wel beter. Maar dat wist hij niet zeker.
Hij vond het sneu als hij hier weg zou gaan. Hij was de enige klant.
En als het daar nou niet beter was, dan kon hij toch moeilijk weer hier een drankje komen halen.
Dat vond hij sneu voor zichzelf. Want hier was het best oke. Soms zelfs heel leuk.
Hij voelde met een teen.
Een hand,
een arm.
Aan het water kon hij wennen.
Bijna deed hij het niet,
tot hij inzag wie zijn raadgever was.
Hij rende,
keek achterom
en zwom naar de overkant.

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *