‘Waarom laat je me altijd doen wat ik wil doen?’ De Dromer ligt bovenop zijn dekbed. Met zijn kleren aan.
‘Omdat ik weet dat het goed voor je is. Ook al irriteert het je.’ De Denker staat voor de boekenkast. Met een stapel in zijn ene hand, zet hij met zijn andere de boeken een voor een terug in de kast. Straks zullen ze er allemaal weer uit vallen. Maar het is goed, opgeruimd voor nu.
‘Goed voor me? Waarom niet een beetje weerstand.’ De Dromer kruist zijn ene been over zijn andere. Hij ligt. En hij zucht. Met een hand trekt hij het dekbed onder zijn hoofd. ‘En ja. Het irriteert me.’ Hij zucht. Nog eens. Hij komt overeind en knijpt met zijn ogen.
‘Ik zal de volgende keer zeggen dat je iets niet moet doen. De eerst volgende keer. Goed?’ Een boek valt uit de kast.
‘Ja’, zegt de Dromer. ‘Zo is het goed.’