Op mijn gloednieuwe mountainbike doe ik er zestien minuten over om er te komen. En dan ben ik in het huis met het espresso-apparaat. Ik zet mijn fiets tegen de schutting, ik klop even op het raam, en dan sta ik in het huis met gehakt hout in de bijkeuken en een bijl naast de open haard. In de keuken staat een houten tafel, in de woonkamer staat er ook een en in de lichtblauwe koelkast ligt een blok ham naast een kilo Parmezaan.
Vanuit de keuken, vanuit de woonkamer en vanuit de slaapkamer kijk je uit over de uiterwaarden, en twintig meter daarna de Waal. Er varen boten voorbij. Sommige gaan naar het oosten, andere gaan naar het westen. Ze varen elkaar tegemoet en daarna varen ze weer weg.
Op tafel ligt de rode kater en in de mand de hond. Onder de kater de krant. Naast de hond een pantoffel.
Een vrouw zit met de bijl in de open haard te rommelen, want er komt teveel rook in de woonkamer. De glazen deuren die toegang geven tot het terras moeten open. Als ik ze naar de zijkant van de woonkamer schuif, zie ik nog chocola van vanmiddag op de stoelleuning liggen. Rook naar buiten, chocola naar binnen, en op het zes pits fornuis begin ik met de pannenkoeken met spek en kaas.
Toen we die pannenkoekenspullen net gingen kopen, bleek dat de Spar hier al om vier uur dichtgaat.
Ik glimlach.
“Dit komt aardig dicht in de buurt he?!” Roep ik naar de woonkamer.
Gehurkt draait ze zich naar mij. “Ik dacht er net aan!” roept zij.
We lachen.
De hond trekt een wenkbrauw omhoog, staat op, en komt vragend naast me staan.