De jongleur ging het maar eens proberen. Op stap gaan in de stad.
Het was jaren geleden dat hij de deur uit was geweest. Voelde het. Hij had al drie dagen thuis gezeten. “Ga eens wat doen” zei hij tegen zichzelf.
Hij pakte wat geld en deed een beetje gel in zijn haar. Het was dat hij niet durfde, maar het liefst had hij ook nog wat mascara op zijn ogen gedaan. Gewoon voor de grap.
Hij deed zijn jas aan en op zijn gympjes wandelde hij naar het eerste de beste café, waar de mensen bier dronken uit Amsterdammerglazen. En wijntjes en kruidenthee.
De mensen praatten en praatten, af en toe hoorde hij een lach.
Het geroezemoes had een ritme. Hij rookte op de maat mee en hij tikte met zijn vinger op zijn stoel in zijn hoek.
Een vrouw viel hem op. Ze had een grijze trui aan, met capuchon. Het leek wel zilver, zo glinsterde ze aan haar tafel, terwijl ze helemaal niet vrolijk keek. Toch had ze wat. Waar zou ze vandaag allemaal geweest zijn. En morgen gaan doen. Vroeg hij zich af.
Misschien vergat de pizzajongen morgen wel haar bestelling.
Of ging ze wandelen aan het strand.
De hele dag in bed.
Iets anders.
Ze had door dat de jongleur naar haar keek.
“Ik wil niet dat je weet wie ik ben” zei ze met haar ogen. Ik ben al te vaak op mijn bek gegaan.
De jongleur voelde dat er iets anders was. Hij wist niet waarom.
Charme. Verstand, gevoel. Liefde voor iemand die hij niet kende. Die niet vrolijk was, maar straalde aan haar eigen tafel.
Hij zat in de hoek op zijn stoel.
Zijn verstand vertrouwde zijn gevoel niet.
En andersom.
De jongleur keek naar de man achter de bar.
En naar de vrouw achter de bar.
Ze draaide nog een plaatje.
Het was een mooie.
Alsof de wereld altijd zo geweest was.