‘Hier, daar heb je het weer. Tik!’ De dromer houdt zijn vinger omhoog.
De denker kijkt op van zijn krant, zijn frons glijdt langzaam van zijn gezicht.
‘Wat?’
‘Dat tikje. Van het koffiezetapparaat. Ik heb me altijd afgevraagd waar dat vandaan komt. Ik vraag me dat al af sinds…nou ik weet niet eens hoe lang.’
‘Oh. Nou, ik weet niet.’ Zijn ogen en zijn voorhoofd speuren naar artikelen die hij interessant vindt.
‘Misschien al wel toen ik nog een kind was. En we nog in het dorp woonden. Hypocriet waren ze daar zeg. Poeh.’
De denker legt een stuk krant op de ontbijtbordjes. ‘In een dorp? Zo’n dorp waar je vader op klompen liep en je moeder Elly en Rikkert draaide?’
‘Ja, en op zaterdag moest ik altijd gebakjes halen, die de hond vervolgens van de salontafel at.’
De dromer neemt een slok koffie. Hij pakt een stuk krant.
‘En je vader dronk koffie. Bij die gebakjes.’
‘Hm. Koffie en gebak, veulentjes, pas gemaaid gras, en de buren bemoeiden zich met onze zaken. En dat tikje dus.’
‘En het was alle seizoenen voorjaar?’
‘Als je de herfst en de winter buiten beschouwing laat wel ja.’