Voor me in de rij voor de kassa zit een vrouw in zo’n automatische rollator. Ze kan niet goed bij de lopende band en loopt -sorry, zit– te klooien tot en met. Haar bril schuift er zelfs van naar het puntje van haar neus, ze zit zichzelf in de weg en is er zenuwachtig van.
Ik vraag of ik haar even zal helpen. Dat vindt ze fijn.
Op de kop houd ik de plastic zak, en ik flikker alle bakjes slagroom op een hoop op de band.
Dan heeft ze ook nog een doosje met rommel voorop.
Daar heb ik geen zin meer in. De rest mag ze zelf doen.
Bij de kassa komt ze niet meer weg, drie keer heen en weer, drie keer botsen en kantjeboord haalt ze de bocht bij de zet-hier-je-tassen-opzetplaats. Ik kijk er per ongeluk fronsend naar.
Een oude man schiet haar te hulp. Hartstikke goed.
Van mij moet je het gewoon niet hebben.
Ik heb nou eenmaal ook dingen te doen.