‘Als je langer dan vier uur moet, dan kun je beter een sleeper nemen’ zei de Vrouw die in India heeft gewoond, toen ik nog zenuwachtig was.
3,5 Uur, zei de man bij de kaartjes verkoop, en de meneer bij de Information Desk zei dat ook. En de man van ons budget-hotel had dat ook gezegd, dus dan zal het wel kloppen.
Drie en een half uur is geen vier, zitplaatsen dus. Tweede klas. Oh, en de trein gaat pas over twee uur. Oke.
Met onze rugzakken -waar we straks poefjes van maken-, onze gloednieuw gekochte tassen gemaakt van Whiskas-kattenvoer-verpakking (hoe briljant, ik zie een markt) en onze tas-die-we-echt-niet-kwijt-mogen-raken om onszelf heen geslingerd, sjouwen we naar het perron.
Binnen een minuut zijn we in gesprek met vijf totaal onverstaanbare Indiase mannen. Het doet me denken aan China en ik ben er al gauw klaar mee. Reismaatje houdt het nog even vol en als ze na drie kwartier afdruipen -driftig schrijven is opeens geen hobby meer maar een noodzakelijke activiteit geworden die afwijzen en negeren verbloemt- zijn we al gauw prooi voor twee eenzame Amerikanen. Kom erbij.
Heading, strolling en exploring, sommige mensen gedragen zich alsof ze zo uit de Lonely Planet zijn gestapt. Met ons blanke hoofd zijn we op deze manier al een paar dagen afgewisseld met zijn tweeen, met z’n vieren, met z’n tienen, met z’n drieen of met z’n vijven. Het is maar net wie er aanschuift.
De twee eenzame Amerikanen headen naar het noorden. Wij gaan naar het zuiden. Maar vanaf nu hebben ze in elk geval elkaar.
Een van de Amerikanen heeft een kaartje van een reservelijst voor een zitplaats. Dat wordt een ramp, die achttien uur. Maar dat zeggen we maar niet.
In onze eigen trein wordt het pas interessant als Riekster-de-linkepoot haar opschrijfboekje pakt.
Links, de hand waarmee je je billen afveegt en die dus gereserveerd is voor vieze dingen. Eten doe je daarom met rechts, en schrijven blijkbaar ook.
En kijken doe je met je ogen, dus acht Indiase mannen op de zes zitplaatsen links van ons wisselen het staren af met blijkbaar briljante grappen over de voor hun wel heel vreemde situatie: die twee blanke meisjes met hun linkerhand en hun blote voetjes op dat sleeperbed: die hebben er nog maar weinig van begrepen. (Maar ja, ze zijn er wel.) (En, ze hebben een kaartje dat niet voor deze coupe bedoeld is, maar daar zitten de blanke meisjes wel en het zit stuk-ken beter.) Uit het zenuwachtig gelach maak ik op dat het ook voor hun een hele ervaring is dat wij er zijn.
Wij -de blanke meisjes- beginnen vanuit ons witte perspectief langzaamaan te wennen aan India. Aan stof en drukte en getoeter. Aan de tuk-tuks en aan de treinen.
Aan de treinen waar op de blauwe treinbedjes vooral voeten liggen. Voeten en gestrekte benen en naar beneden hangende handen.
Waar geen voeten liggen, zitten mannen opgepropt met zijn zessen, of achten, of vierentwintigen te praten en te lachen. Het stof waait langs de rails naar binnen. Het uitzicht wordt onderbroken door ijzeren spijlen. De ramen staan wagenwijd open.
‘Chai, chai’ zeggen de mannetjes die steeds door het gangpad voorbijlopen.
Waarom noem ik die mannetjes ‘mannetjes’?
Is het omdat ze klein zijn, of omdat ik stiekem op ze neerkijk?
Ik weet het niet, misschien gewoon wel omdat het toch echt geen ‘meneren’ zijn.
Ik vind mezelf denigrerend.
Ik neem nog een slok uit een fles water. Ik draai liedjes die passen bij het landschap en de trein.
Het beeld begint te wennen.
Met de mannen naast ons gieren we het inmiddels uit. Dit moet op de film.
En dat ook.
Ik ben een bofkont dat ik met mijn gelukkige witte hoofd hier ben.
mooi!
Smak! I loved it!
Wij stappen nu in de trein van Butterworth naar Bangkok. Gelukkig hebben ze geen eerste klasse coupe.. dat wordt smullen!
En gelukkig schrijf ik ookal mijn hele leven met links. Ik ga reacties tellen.
Jeeeej, heerlijk stukje! Ik voel het stof door de open ramen waaien.
Meer!