Toen de jongen niets ouds meer te zeggen had,
geen stilte meer was verzwegen,
geen nieuwtje nog nieuw leven zag,
kwam hij een deuntje tegen.
Een plaat, die hij draaide als ochtendmuziek. Kant A, kant B, samen op een lp.
Twee gelijke delen.
Hij draaide.
Het ene na het andere lied.
Het andere na het ene.
De stilte viel
halverwege.
Hij wachtte, maar er gebeurde niets.
Hij miste de muziek.
Het vinyl moest worden omgedraaid.
Hij leerde dat daar de boodschap zat, iets.
Hij luisterde naar niets.
Hij draaide zijn geschiedenis.