‘Dat zijn mensen die ook klappen in het vliegtuig.’ We zitten op een muurtje en eten een wrap. Ik knik in de richting van drie Nederlanders die zichzelf in een Indiaas gewaad hebben gewikkeld. Of Omaans, ik kan het zo even niet zien. De vrouw loopt er in vol ornaat bij, de jongen heeft er een joggingbroek onder aangetrokken en de man draagt een extra sjaal.
Met hun karretjes lopen ze naar de parkeergarage, ze zoeken waar ze eigenlijk moeten betalen.
Op Schiphol.
De buren zullen onder de indruk zijn, ja.
Net als die man in het vliegtuig die het nodig vond om tegen zijn zoon te zeggen ‘kijk, we zijn boven Tsjechië, waar we vorig jaar hebben geskied.’ Om vervolgens naar mij te kijken.
Mij interesseert dat geen flikker.
Meneer.
Waar u heeft geskied.
Wel blijft maar in mijn hoofd rond zoemen wat een vrouw van vijftig gisteren tegen mij zei.
Tussen de blokken met huizen. Het grauwe beton. Plat, grijs, allemaal hetzelfde.
Tussen een hond die blaft, hangende jongeren en nep goud.
Troosteloos, maar ook ordinair.
Fluiten en accordeons die wij als Bulgaarse folklore beschouwen.
Tussen dagelijkse realiteit.
‘You can always go back.’
Ik sta in een buurthuis, en het tl-licht brandt.
Er mag daar nog heel wat veranderen.
Tl-licht. Hapjes van deeg met vlees. En kaas.
Het zoemt.
‘You can always go back.’
Ze heeft gelijk, en als ik dat kon veranderen, zou ik het niet doen.
Voor de deur staat een Lada. En een Mercedes.
Ik kijk er naar.
Ik kijk er naar.
Ik kijk er naar.