Sijniet

In het hoekje van het dorp lag een sloot. Achter de bomen tussen het riet lag een streepje water waar eendjes zwommen en torretjes rommelden. In het gras en naast het gekabbel vonden modderige klompjes zand hun weg naar beneden. Verderop pruttelden en kwebbelden vogeltjes druk van de grond naar de lucht en terug.
En de sloot had zon.
Een zon die scheen.

Daar in de zon, lag de Joker op te drogen. Dat was niet voor het eerst, hij liep er wel vaker in, in de sloot.
Een keer, ook wel twee keer, en zelfs drie of vier keer als dat nodig was. Donderde hij er zo in. Geregeld had hij zijn muts nog op zijn kop als hij in het water viel. Zijn hele hebben en houden. Besmeurd en bemodderd klom hij dan terug naar de kant. Weer een nat pak. Dat was niet de eerste keer geweest.
En ook niet de laatste.
Maar dat hoefde ook niet want hij kon altijd nog zichzelf inzetten.

Vrienden van de Joker deden er niet zo makkelijk over, dat in die sloot lopen. Een keer, lang geleden waren ze erin gevallen, en dat was genoeg. Dan had je je les wel geleerd, vonden zij.
De Joker echter, zagen ze regelmatig kopje onder gaan. En opnieuw. En opnieuw.
En dat vonden de vrienden niet grappig, maar zwak. Iemand die niet leerde. Iemand die niet voor zichzelf opkwam. Iemand die donderwolken volgde, en de zon zou voor hem niet harder gaan schijnen als je er maar om bleef grijnzen.
Niet op deze manier. Vonden Jan, Meetje en Piet.

Maar zij waren de Joker niet.

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *