Als ik vanuit mijn raam naar buiten kijk, zie ik de achterkant van een klooster. Er wonen allang geen vromen meer. Daarachter staat een flatgebouw van vier verdiepingen hoog. Precies naast mijn raam de muur van de buren -hoewel ik er meer van ‘geniet’ dan zij- en in de verte een gebouw van ik schat een verdieping of acht, die met nog twee andere blokkendozen een soort van stoomboot vormt. Een bedoelde stoomboot, want alleen de mensen die het weten zien het er ook daadwerkelijk in. De stoomboot heeft ook een schoorsteen. Net als een huis.
Aan de achterkant van het klooster is een klein dakterras. Je komt er door het raam uit te klimmen. Trappetje van drie treden naar beneden en je bent er. Mijn achterbuurvrouw heeft daar lieflijke potjes met plantjes neergezet. Die kijken naar de overkant.
Naar de verkeerde overkant naar mijn idee, maar ik weet natuurlijk niet wat er aan de andere zijde van het klooster zoal te bekijken valt. En zij dan weer wel. Het is blijkbaar interessant tussen hen en de overkant.
Laatst lagen er op klaarlichte dag twee naakte mensen op het dakterras. Dat was even schrikken.
Verder gebeurt er weinig spannends. Een jongen speelt weleens gitaar, een man leest de krant, het meisje verft haar haar.
Er bewegen wat blaadjes aan de bomen en wat wolken drijven voorbij.
Een lamp gaat aan of uit.
De huizen die er staan, staan, en blijven staan.
Verder gebeurt er vanuit mijn raam niets.
Niets.
Wie luisteren kan hoort de vogel. Maar wie niet wil, die hoort hem niet.
En als ik aan de andere kant van het huis de voordeur uitloop, sta ik op de drukste Nijmeegse straat.
P.S.
En toevalligerwijs hoor ik op dit moment live Pearl Jam helemaal vanuit het Goffertpark, door de overkant, het klooster en mijn enkelglas heen zo mijn woonkamer binnenkomen. Dat terwijl ik met mijn joggingbroek en galaschoenen (inlopen!) achter mijn gloednieuwe Macbook zit bier te drinken en good old Paul Weller met zijn Wild Wood ‘Jeremy’ probeert te overstemmen.