Op de hoek van de straat staat een heel oud huisje. Er wonen mooie mensen in. Dat heb ik al gezien. De potten en pannen hangen aan de muur, in de keuken staat een houten tafel met gedroogde bloemen en weckflessen met zuur.
Bij hun voordeur hangt een bordje. Over wat het was in de achttiende eeuw. Over tol betalen, en je bootje aanleggen in de haven.
Het schreeuwt om aandacht.
Rennen, zou ik willen. Deur open, deur uit, deur dicht. Met een bijna uitzicht op zand, bootjes en de Waal wil ik niets liever dan naar buiten, weer naar binnen, weer naar buiten en weer naar binnen.
Huisjes bekijken, straten verkennen.
Rennen.
In mijn hoofd ja.
Rennen op de bank waar ik wacht tot de dozen zichzelf uitpakken,
en de boeken uit zichzelf op hun planken gaan staan.
Hoofd.
Hoofd.
Hoofd.
Mijn hoofd laat weten dat mijn hoofd mijn hoofd is.
Rennen. Hoofd.
Boeken. Hoofd.
Licht. Hoofd.
Rennen is ellende.
Hoofd ook.