‘Proost.’
We waren onderweg naar de begrafenis, maar hadden tijd genoeg. En onze vriend hield wel van een drankje, dus we mochten. Bubbels hier, ijsklontje daar. Het goede muziekje in de cd-wisselaar. Lekker heen en weer zappen en tien keer hetzelfde nummer. Dat zo bij hem past.
-e. Paste.
-a. Pasta. Dat vond ie altijd lekker. ‘Weet je ‘t nog? Met zalm en Parmezaanse kaas. Haha…’
Samen met de chippies die hij altijd at, stond ik daar. In de berm met een glas drank in mijn hand.
En kreeg iets zo ontzettend naars.
Een vleugje vakantiegevoel en vrolijkheid.
En werd liefde en vertrouwen dat het goed zat, eventjes het intense verdriet de baas.