De dromer zit aan de kant van de oever en roert met een stokje in het water.
Het water dat zo vredig stil lag snapt het niet. Het botst tegen zichzelf op en er ontstaat een klein golfje dat al verdwenen is als je met je ogen hebt geknipperd.
De dromer kijkt naar boven. Het is zonnig en warm. Het is een dag om in het hooi te eindigen. Met vlees en brood en kool.
Hij kruist zijn benen.
Een vlieg kriebelt op zijn knie. Een wolk in het blauw wiebelt in het kabbelende water voorbij.
Hij roert nog een keer. Nog een golfje. Het water botst en verdwijnt vredig in zichzelf. Het zal straks gaan regenen.
Maar voorlopig zal het nog even nu zijn.