Archive for the ‘De denker en de dromer’ Category

Fris

4 januari 2011

‘Dat vind ik een mooie naam.’ De Dromer schopt een steentje weg.
‘Ja?’
‘Ja.’
‘Waarom?’ De Denker loopt naast hem. Ze lopen een rondje door het bos en het is koud, maar toch heeft de Denker zijn vest uitgedaan en om zijn middel geknoopt. Een dikke mouw sleept over de grond achter hem aan.
‘Ik houd van oe-aa’s, ee-uu’s en aa-oo’s. Dat klinkt lekker.’ Hij schopt nog een steentje weg.
De Denker glimlacht. Oe’s en aa’s en ee’s, en uu’s. Ja. Het is een mooie naam, dat vindt de Denker ook. Hij geeft de Dromer een mandarijn.
‘En ik vind Bhutan een mooi land.’
‘Heh?’, de Denker kijkt verbaasd. ‘Bhutan?’
‘Ja, met lucht en licht en blauw en fris enzo. In Bhutan is het altijd sneeuw met mandarijnen.’
‘Hm’, peinst de Denker. ‘Wat is de hoofdstad van Bhutan?’
‘Ik heb geen idee.’ De Dromer haalt zijn schouders op. ‘Maar het ligt tussen China en India, dat weet ik wel. En er is zon. Zon en fris.’
‘China en India.’ De Denker mompelt. ‘Kan me niet voorstellen dat daartussen iets zonnigs en frissigs ligt.’
‘En toch is het er. Uu-Aa. Bhutan. Mooi. Of misschien is het wel Oe-Aa. Maar dat is ook mooi.’
‘Bhutan. Ik ben toch benieuwd wat de hoofdstad is.’
De Dromer schopt een steentje. ‘De hoofdstad is fris.’

Dans me

10 augustus 2010

‘En jij dan?’

‘Ik? Ik denk dat ik plots, op onnatuurlijke wijze om het leven kom.’ De Dromer stopt met wandelen en kijkt over de reling, een boot vaart onder de brug door.

‘Onnatuurlijk. Hoe onnatuurlijk dan? Op welke wijze?’

‘Nou via een een ongeluk, of een windhoos of een ware orkaan. Of toevallig een keer op reis, dat ik uiteindelijk toch een keer in de verkeerde taxi stap. Zoiets.’ De Dromer hangt over een spijl. De enorme boot vaart nog steeds onder de brug door. Het is een joekel en de lijnen lijken scheef te gaan. Hij wordt er duizelig van. ‘Weet je dat lopen in Vlaanderen rennen is, en dat wandelen lopen is?’

De Denker zucht. ‘Waar komt dit nou toch ineens vandaan.’ De wind waait in zijn gezicht. Zijn gezicht is nat, het miezert een beetje. Hij kijkt naar links, waar de Dromer staat.

‘Oh, gewoon. Dat hoorde ik ergens. Hey, weet je wat ik zie?’

‘Wat zie je?’ Het waait.

‘Er staat een matroos op het dek.’

‘Waar.’

‘Daar.’ De Dromer wijst.

‘Ja.
Ik zie ‘m. Een matroos.’

‘Mooi,’ zegt de Dromer. ‘Mooi, matrozen zijn zo wijs als het water.’

De Denker zucht. ‘De kapiteinen van later. Kom, we gaan terug.’ Hij pakt de Dromer bij zijn arm. ‘Is naar huis goed?’

‘Naar huis is goed.’

Goed

27 juli 2010

‘Waarom laat je me altijd doen wat ik wil doen?’ De Dromer ligt bovenop zijn dekbed. Met zijn kleren aan.

‘Omdat ik weet dat het goed voor je is. Ook al irriteert het je.’ De Denker staat voor de boekenkast. Met een stapel in zijn ene hand, zet hij met zijn andere de boeken een voor een terug in de kast. Straks zullen ze er allemaal weer uit vallen. Maar het is goed, opgeruimd voor nu.

‘Goed voor me? Waarom niet een beetje weerstand.’ De Dromer kruist zijn ene been over zijn andere. Hij ligt. En hij zucht. Met een hand trekt hij het dekbed onder zijn hoofd. ‘En ja. Het irriteert me.’ Hij zucht. Nog eens. Hij komt overeind en knijpt met zijn ogen.

‘Ik zal de volgende keer zeggen dat je iets niet moet doen. De eerst volgende keer. Goed?’ Een boek valt uit de kast.

‘Ja’, zegt de Dromer. ‘Zo is het goed.’

Zeventig

18 mei 2010

‘Is dit hoe het voelt, als we straks zeventig zijn?’ De Dromer zit op het aanrecht, trekt met zijn voet een la open en zet er een schoon kopje in. Het kopje valt om als hij de la weer dicht doet.
‘Wat?’ De Denker zit met zijn handen in het sop. Het sop zit ook op zijn hoofd.
‘Zo stil. En dat het dan goed is. Kijk, ik hoor niets.’  Hij houdt zijn vinger omhoog. De theedoek hangt over zijn schouder, hij kijkt naar alle hoeken van zijn ogen.
Luister, bedoel je, je hoort niets.’
De Denker zet een spatel in de beslagkom. Er staan nog drie pannenkoeken koud op tafel. Ze hadden tien pannenkoeken gebakken en daar heeft de Denker er vier en de Dromer er drie van gegeten. Nu zijn er nog drie over. Die mogen ook op, maar niet nu.
Als het aan de Dromer ligt brengen ze de pannenkoeken naar iemand die er wel drie van lust. De Denker vindt dat dat niet kan. Pannenkoeken brengen.
‘Dus dit is hoe het straks is.’ De Dromer zit nog steeds met zijn vinger omhoog. ‘Dit.’
‘Dat weet je niet’ mompelt de Denker in het sop. ‘Dit is wat wij bij die oude mensen bedoelen.
Zoals we willen dat het is.’

Delicate

30 april 2010

De denker zit in de kast. De dromer kan kloppen wat hij wil, maar hij zit in de kast.
Dit is niet het moment om te dromen over wat hem niet gaat overkomen.
Niet nu.
Nu zit hij tussen de stoffer en het blik.

Natuurlijk heeft hij zin.
Zin in andere tijden.
En andere momenten.
En zin in….
zin in
vanalles wat.

De dromer klopt.
‘Kom eruit’
dan praten we erover.
Kom er uit en het stopt.

De denker weet dat het stopt.
Alleen niet nu.
Straks,
stopt het.
Straks,
straks ja,
eruit.
Straks,
maar eruit,
dat moet nog komen.

zou ze nooit doen

14 april 2010

‘Hoe raar zou je opkijken als iemand iets onverwachts zou doen?’ De dromer kijkt over het scherm van zijn laptop. De laptop is wit. Buiten is het zonnig.

De denker legt zijn boek op de bank.
Hermann Hesse. Het lange, het trage, het beeld. Hij kijkt naar de kaft waar een mooie tekening op staat. Bloemetjes, bomen en gras. Twee kinderen die met een rugzak op pad gaan. In de verte een kasteel, iets dichterbij een paard. Reis naar het morgenland. Het is een mooie kaft. De denker houdt van Hermann Hesse.

‘Hee?’ spoort de dromer hem aan. ‘Hoe raar zou je opkijken?’

‘Ik weet het niet’ peinst de denker. Een lichte frons verschijnt op zijn voorhoofd. Met zijn vingers tikt hij een enkele keer op het boek.
Dan zucht hij. ‘Het is geen eenling. Ik denk dat ze dat nooit zou doen.’